Jaar van uitgave: 2006 | 1e druk |auteur: Wout Verwoerd

     

    Het uiteenvallen van Afghanistan

    Na de in Genève overeengekomen Russische aftocht uit Afghanistan (1989) wist het communistische bewind van Mohammed Najibullah zich nog enkele jaren te handhaven. De verschillende organisaties van islamitische verzetsstrijders (de moedjahedien, de strijders in de heilige oorlog) wonnen steeds meer terrein en in 1992 namen ze de hoofdstad Kaboel in.
    Na de communistische nederlaag bleek echter pas goed hoezeer de moedjahedien veelal langs etnische lijnen onderling verdeeld waren. Al snel ontwikkelde zich een gecompliceerde strijd om de macht tussen de Pathaanse groepen (zoals de Hezb i Islam van premier Gulbuddin Hekmatyar), gesteund door Pakistan (waar ook veel Pathanen wonen), de Oezbeekse en Tadjiekse groepen (van president Burhanuddin Rabbani en krijgsheer Ahmed Shah Massoud) en sjiitische groepen (de Hazara, die steun vanuit Iran kregen). Daardoor duurde de burgeroorlog in wisselende coalities onverminderd voort.
    Pakistan zag de chaos in zijn noordelijke buurland met lede ogen aan. De verbinding met de Centraal-Aziatische voormalige Sovjetrepublieken was er door verbroken. Bovendien grepen wapen- en drugshandel om zich heen. In de jaren negentig ontstond onder de (overwegend Pathaanse) Afghaanse vluchtelingen in de kampen in Peshawar (noord Pakistan) een nieuwe beweging: de Taliban (de religieuze studenten). Deze slaagden er in verrassend korte tijd in met hulp van Pakistan de hoofdstad Kaboel in te nemen (1996) en er een streng fundamentalistisch bewind te vestigen. Vanuit het noorden bleven de Oezbeken en Tadjieken verzet bieden.
    Sinds Afghanistan geen slagveld meer was in het kader van de Koude Oorlog was de internationale belangstelling voor dit afgelegen deel van de wereld aanzienlijk verminderd. Aan het eind van de eeuw bestond Afghanistan (ooit gecreëerd als een kunstmatige bufferstaat tussen het Britse en het Russische imperium) in feite niet meer. Het grootste deel van het land werd beheerst door de Taliban (door geen enkele staat ter wereld erkend), andere delen door Oezbeekse, Tadjiekse of Hazara-krijgsheren, die hun eigen koninkrijkjes hadden in het onherbergzame noorden en midden van het land. Deze laatsten werden in de loop van 1998 steeds verder teruggedrongen. Bij de val de noordelijke stad Mazar i Sharif richtten Talibanstrijders een bloedbad aan onder de lokale sjiieten, hetgeen de Taliban op de rand van een oorlog met het eveneens sjiitische Iran bracht.
    De grootschalige mensenrechtenschendingen en de invoering van een wel zeer radicale interpretatie van de islamitische wet (met alle gevolgen van dien voor de positie van de vrouw) door de Taliban versterkten de westerse tegenzin tegen dit bewind. Ook het feit dat de Taliban onderdak boden aan allerlei moslimextremisten uit andere landen vergrootte hun internationaal isolement. Na bomaanslagen op Amerikaanse ambassades in Afrika in augustus 1998 voerden de VS strafbombardementen uit op een kamp van de Saoedische fundamentalist Osama bin Laden, die zich in Talibangebied ophield. Eind 2000 nam de VN-Veiligheidsraad een resolutie aan waarin de uitlevering van Osama bin Laden werd geëist op straffe van VN-sancties. Na de aanslagen van 11 september 2001 begon de VS zijn oorlog tegen het Talibanbewind.