Jaar van uitgave: 2006 | 1e druk |auteur: Wout Verwoerd

     

    Identiteitscrisis in Pakistan

    Pakistan was door zijn oprichter Mohammed Ali Jinnah bedoeld als een staat voor moslims. Het had echter van meet af aan te kampen met de onzekerheid omtrent zijn eigen identiteit. Pakistan bestond uit twee delen (Oost- en West-Pakistan) die 1500 kilometers uit elkaar lagen. Er woonden verschillende bevolkingsgroepen en het vormde allesbehalve een eenheid. Het enige dat de Pakistani zou moeten binden was de islam. Maar over de rol hiervan in de politiek verschilde men ernstig van mening.
    De positie van mohajirs (de talrijke moslims die in 1947 uit India naar Pakistan gevlucht waren) was dikwijls zeer moeilijk. Ze werden in het federale Pakistan als bedreiging voor de gevestigde orde gezien en gediscrimineerd. In grote steden als Karachi kwam het dikwijls tot bloedige botsingen tussen de lokale bevolking en de mohajirs, die ook hun eigen politieke partij stichtten. Ook de verhoudingen tussen soennitische en sjiitische moslims lieten vaak te wensen over. In de miljoenenstad Lahore kwam het vaak tot botsingen tussen beide bevolkingsgroepen of aanslagen op elkaars moskeeën en gemeenschapshuizen.
    De democratie werd al snel om zeep geholpen door een militaire staatsgreep. Meer dan de helft van zijn onafhankelijke bestaan werd het land bestuurd door militairen. Na enige tijd werd het civiele bestuur dan weer hersteld. Het min of meer socialistische bewind van premier Zulfikar Ali Boettho werd door een coup in 1977 verjaagd; de premier zelf een jaar later opgehangen. De militaire president generaal Mohammed Zia ul Haq maakte van Pakistan een autoritaire en streng islamitische staat. Hij kwam in augustus 1988 om bij een mysterieus vliegtuigongeluk. De sindsdien gekozen regeringen, waaronder die van Boettho’s dochter Benazir Boettho (1988-1990 en 1993-1996), functioneerden slecht. Tot driemaal toe stuurde de president een regering naar huis wegens corruptie en onvermogen de orde te handhaven. De rivaliteit tussen Benazir Bhoetto en haar opponent Nawaz Sharif (1990-1993, 1996-1999), die elkaar als premier afwisselden, leidde dikwijls tot bestuurlijke verlamming.
    De politieke instabiliteit, de rol van het leger en de interne etnische en religieuze spanningen droegen ook niet bij tot een stabiele relatie met het machtige buurland India, waarmee Pakistan al van meet af aan op voet van vijandschap stond. Deze spanning, die reeds enige malen tot oorlog heeft geleid, is des te gevaarlijker daar India en Pakistan over atoomwapentechnologie beschikken. In de zomer van 1998 namen beide landen kernproeven, waarop de wereld reageerde verbijsterd. De VS kondigde tijdelijk sancties af op handelsgebied. Onder druk van het veldwinnend moslimfundamentalisme binnen de Moslim Liga sloeg premier Nawaz Sharif steeds meer een anti-Amerikaanse toon aan. Ook de Pakistaanse steun aan ultrafundamentalistische groepen in Afghanistan (de Taliban) baarde de Amerikanen steeds meer zorg.
    Op 12 oktober 1999 greep het Pakistaanse leger opnieuw de macht. Premier Sharif werd van corruptie beschuldigd en afgezet. De door Sharif ontslagen opperbevelhebber generaal Pervez Musharraf nam de leiding over. Hij was het oneens met Sharifs besluit strijders uit Kashmir terug te trekken en zijn ontslag als bevelhebber was de druppel. Musharraf beloofde een ‘grote schoonmaak’ en herstel van de democratie. Het Britse Gemenebest veroordeelde de staatsgreep, maar de VS die in hem een tegenstander van islam fundamentalisme zagen, gedoogden hem.
    In januari 2000 ontsloeg Musharraf de opperrechter en andere hoge rechters die geweigerd hadden een eed van trouw af te leggen aan het militaire bewind. De afgezette premier Nawaz Sharif werd veroordeeld tot enkele keren levenslang, maar mocht eind 2000 het land verlaten.
    Musharraf probeerde de gespannen relatie met India te verbeteren. In de zomer van 2001 bracht hij een bezoek aan India, maar een oplossing voor de kwestie Kashmir werd nog niet gevonden. Ondertussen had Pakistan ook van alles te maken met de voortdurende burgeroorlog in het buurland Afghanistan. De Talibanheersers, die daar de macht over hadden genomen, waren voor een belangrijk deel afhankelijk van steun uit hogere kringen in Pakistan en dat werd Pakistan niet in dank afgenomen door de VS . Na de aanslagen van 11 september 2001 zag Musharraf zich onder zware Amerikaanse druk genoodzaakt de zijde van de VS te kiezen tegen radicale moslims in zijn eigen land en in Afghanistan. Al Qaeda en andere fundamentalistische moslim groepen hielden zich schuil in het onherbergzame grensgebied met Afghanistan. In 2004 verrichtten Pakistaanse veiligheidstroepen een golf van arrestaties onder hen.

    Geleidelijk verloor de regering in Islamabad steeds meer de controle op de veiligheidsdienst ISI en namen de spanningen in het onbeheersbare grensgebied met Pakistan toe. De Pathaanse stammen steunden ten dele de Taliban en de VS eisten van Musharraf een harder optreden. Intern kreeg de president te maken met veel tegenstand onder andere vanuit de rechterlijke macht. Zijn herverkiezing als president in 2007 was zeer omstreden en hij zag zich genoodzaakt voor begin 2008 parlementsverkiezingen uit te schrijven. De oppositieleiders Benazir Bhoetto en Nawaz Sharif keerden terug uit ballingschap. Bij het begin van haar verkiezingscampagne in december 2007 kwam oud-premier Bhoetto om bij een zware bomaanslag. De verkiezingen werden ruimschoots door de oppositie gewonnen. Musharrafs positie werd onhoudbaar en in augustus 2008 besloot hij af te treden.